9 januari 2017

PvdA NH stelt vragen na drastische verlaging social return in OV-Concessie

Op 13 september 2016 hebben gedeputeerde staten het Definitief Programma van Eisen voor de OV-concessie Noord-Holland Noord vastgesteld. Onze fractie was niet blij te constateren dat dit Definitief Programma op bepaalde onderdelen afwijkt van het Ontwerpprogramma van Eisen van 29 maart 2016 en dat de eis voor social return hierin is verlaagd van 5 % van de opdrachtwaarde (exploitatiewaarde) naar 2 %. PvdA Statenlid Nico Papineau Salm diende daarom samen met de fracties van ChristenUnie-SGP en de SP vragen in.

Aanleiding voor verlaging is de zogenaamde marktconsultatie die na maart 2016 onder de vervoerders heeft plaats gevonden. Gedeputeerde staten geven als motief voor deze verlaging: ” De marktconsultatie heeft de provincie overtuigd dat 5 % een te hoge ambitie is, die risico’s met zich meebrengt voor de aanbesteding. Daarom heeft de provincie besloten om de eis aan te passen naar 2 % van de opdrachtwaarde (exploitatiebijdrage). Tijdens de marktconsultatie hadden de vervoerders unaniem aangegeven dat 5 % een te hoge ambitie is. Het grootste deel van het personeel van een vervoerder bestaat uit chauffeurs, die verplicht van de zittende concessiehouder overgenomen moet worden. Dit beperkt de mogelijkheden om hier social return op toe te passen. Bovendien is niet iedereen geschikt voor het beroep van chauffeur. Zij wijzen allemaal op het risico dat dit kostprijsopdrijvend zal werken, wat ten koste kan gaan van het aanbestedingsresultaat en daarmee op het voorzieningenniveau of de kwaliteit voor de reiziger.”

Indiener Nico Papineau Salm: “Onze fractie heeft zich sinds 2008 keihard ingespannen om te zorgen dat social return een wezenlijk onderdeel van het provinciaal inkoopbeleid kon worden. Deze laatste ontwikkeling is in onze ogen een ferme stap terug in het inkoopbeleid. Hopelijk leidt deze beslissing niet tot een trend waarbij de eisen voor social return onder druk van potentiele inschrijvers bij concessies verlaagd worden.”

 De drie partijen stelden de volgende vragen aan GS:

  1. Hebben gedeputeerde staten de stelling van de vervoerders dat 5 % een te hoge ambitie is voor social return onderzocht en met andere bronnen onderbouwd?
  2. Hebben gedeputeerde staten andere argumenten meegenomen dan de marktconsultatie bij de beslissing om het vereiste aandeel social return met 60% terug te brengen?
  3. Hebben gedeputeerde staten kennis genomen van het rapport van de Rekenkamer Oost-Nederland “Aan de slag met social return” over de aanbestedingen in de provincie Overijssel, waarin staat dat de provincie in veruit de meeste gevallen kiest voor een percentage social return van 5% van de inschrijfsom?
  4. Kunnen gedeputeerde staten uitleggen waarom in Noord-Holland problemen worden verwacht met een social return percentage van 5%, waar dit percentage in Overijssel breed wordt toegepast?
  5. Hebben gedeputeerde staten zicht op de manier waarop social return in andere recente OV concessies in het land is toegepast? Zo ja, kunnen gedeputeerde staten die informatie met provinciale staten delen?
  6. In het initiatief  voorstel van de PvdA van 24 februari 2014  worden voorstellen gedaan voor bredere toepassingsmogelijkheden binnen social return. Het gaat daarbij om te kijken naar extra stageplekken (bijv. op kantoor), opleidingsmogelijkheden of sociale projecten  voor de samenleving. Heeft GS  voor deze concessie onderzocht of er in dit geval bredere toepassingen mogelijk zijn?
  7. Verwachten gedeputeerde staten dat bij andere aanbestedingen dan voor openbaar vervoer de eisen voor social return ook naar beneden bijgesteld worden onder invloed van reacties van potentiële inschrijvers op aanbestedingen?

Gedeputeerde Staten zullen de gestelde vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen 30 dagen na binnenkomst, beantwoorden.