Snelfietspaden hebben een aanzienlijke maatschappelijke meerwaarde, zo blijkt uit het onderzoek door Ernst Bos van Wageningen Economic Research (esb.nu, 17 april 2018). Op basis van een maatschappelijke kosten-baten analyse lijkt het aannemelijk dat investeringen in snelfietspaden in 5 jaar worden terugverdiend. Kom daar maar eens om bij autowegen. Daar kan de maatschappelijke terugverdientijd zo maar rond de 50 jaar liggen. Alle gezondheidseffecten nog niet eens meegenomen.
Waarom zijn er dan nog niet veel meer gerealiseerd? De Fietserbond constateert terecht dat de aanleg van een snelfietspad vaak niet eenvoudig is vanwege het grote aantal betrokken partijen. Illustratief is de F200, een geplande snelfietsroute tussen Haarlem en Amsterdam over het grondgebied van drie gemeenten. Al sinds 2009 wordt daaraan ‘gewerkt’. Het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat heeft deze snelfietsroute indertijd de hoogste prioriteit gegeven en 1,3 miljoen subsidie toegekend, die door de provincie over de gemeenten verdeeld mag worden. Inmiddels zijn we bijna 10 jaar verder en is de route nog steeds niet af. Maatregelen “zijn uitgesteld uit efficiencyoverwegingen”, vanwege bezuinigingen “is het ambitieniveau aangepast” en er zijn “nog aandachtspunten” rondom kruisend verkeer, aldus een statusoverzicht van de gemeente Haarlem. De provincie past onderwijl op het subsidiegeld, maar neemt zelf geen zichtbaar initiatief om de realisatie te versnellen.
Het is daarom de hoogste tijd om de realisatie van goede en snelle fietsroutes daadkrachtig ter hand te nemen. Daar zijn twee dingen voor nodig. De provinciale overheid zal een voortrekkers- en coördinerende rol moeten gaan vervullen. Wegbeheerders, zoals gemeenten en provincies, kijken tot nu toe vooral naar hun eigen stukjes fietspad. Maar regionale fietsroutes vereisen regionale regie. Het is daarom noodzakelijk dat provincies over hun grenzen heen stappen en zich bemoeien met andermans infrastructuur en met gemeenten en andere betrokkenen aan tafel gaan zitten. Om concrete plannen af te spreken, waaraan men elkaar kan houden.
Ten tweede moeten gemeenten en provincies de fietsinfrastructuur serieuzer nemen. Er moet meer prioriteit en aandacht aan gegeven worden. Waar innovaties voor het autoverkeer, zoals tijdelijke extra rijbanen of dynamische route-informatie, al lang gemeengoed zijn, is er aan de faciliteiten voor fietsers in de afgelopen tientallen jaren nauwelijks iets veranderd. Nog steeds gaan verkeerslichten op veel doorgaande fietsroutes pas op groen nadat je als fietser op een knopje drukt. Dat kan veel makkelijker! Denk aan simpele detectielussen, groene zones voor fietsers of verkeerslichten die sneller groen geven bij regen. Voor de aanleg en het onderhoud geldt hetzelfde. Nog al te vaak worden opbrekingen in het asfalt van fietspaden ‘gerepareerd’ met klinkers. Of moeten fietsers een stuk omrijden, zodat het overige verkeer geen last ondervindt van het werk aan de weg. En bij de aanleg van fietspaden worden uit kostenoverwegingen soms zulke scherpe bochten gelegd dat doorfietsen zonder afremmen niet mogelijk is. Als we fietspaden voortaan net zo serieus nemen als autowegen zullen dit soort situaties niet meer voorkomen.
Werk aan de winkel dus en ‘op de pedalen voor de fiets’! Als we dit samen doen, kunnen we over 10 jaar niet alleen een goede infrastructuur voor binnenstedelijke fietsverkeer hebben, maar ook een lange-afstand infrastructuur waar de wereld jaloers op is. Economisch kan het meer dan uit en het levert voor inwoners meer veiligheid, meer gezondheid, minder stress en vooral een beter humeur op.
Marieke van Duijn (PvdA) en Michel Klein (ChristenUnie-SGP), statenlid in de provincie Noord-Holland en fervent fietsers