Afgelopen maandag stonden op de agenda van de commissie NLG een aantal punten over recreatie en toerisme.
Ten eerste de financiële stukken van alle recreatieschappen die we in onze provincie rijk zijn. De recreatieschappen (denk hierbij aan het Twiske, Spaarnwoude of het Geesterambacht) hebben een lastig jaar achter de rug. Door corona zijn allerlei festivals of andere bijeenkomsten niet doorgegaan. Dat is voor de recreatieschappen een grote (financiële) aderlating geweest. Qua bezoekersaantallen had men minder te klagen. Noord-Hollanders hebben de terreinen en parken van de recreatieschappen goed bezocht. Er is nog nooit zóveel gewandeld als in het voorbije jaar.
Daarnaast is de Visie Recreatie en Toerisme besproken. Deze integrale visie is opgesteld voor de periode tot 2030. In Noord-Holland hebben zo’n 150.000 mensen een baan in het toerisme en de recreatie. Dat we als provincie een goed en up-to-date beeld van deze sector (willen) hebben is een goede zaak. In de visie wordt echter ook veel waarde gehecht aan – en de hoop gevestigd op – het zogenaamde bestemmingsmanagement. Daarmee wordt door gemeentes, allerlei partijen in de toeristenbranche én door de Provincie Noord-Holland, getracht om toeristenstromen te beïnvloeden. Zodat steden, (natuur)gebieden en toeristische trekpleisters niet té zwaar worden belast. Niet iedereen op een kluitje, is de gedachte. Of de Noord-Hollandse toerist zich ook láát sturen is voor ondergetekende de vraag. Het is ‘t proberen waard, maar daar moet dan wel een beleid tegenover staan dat er niet alleen op gericht is om grote gebieden in onze provincie in dienst te laten staan van de overflow van toeristen uit Amsterdam.