Door op 16 februari 2015

Marcouch: ‘Mijn vrijheid verplicht me om onze vrijheid te verdedigen’

Vandaag was Ahmed Marcouch te gast op het Stedelijk Dalton College in Alkmaar. Leerlingen uit 3 en 4 TL en 4 HAVO, die de bijeenkomst helemaal zelf hadden georganiseerd, ondervroegen hem over zijn carriere en zijn opvattingen over actuele politieke kwesties zoals de aanslag op Charlie Hebdo en optreden tegen radicalisering.

De bijeenkomst, die plaatsvond in een volle aula, was opgezet volgens het bekende Collegetour-recept. Leerling Bram nam de rol van Twan Huys op zich en opende de bijeenkomst met een aantal vragen aan Marcouch. Waarom zet Marcouch zich zo openlijk in voor meer verdraagzaamheid en tolerantie? En is dat ook de reden waarom hij de politiek in is gegaan?

Marcouch: “Samenleven kan alleen als we ons veilig voelen, vrij voelen en als iedereen kan zijn wie hij is. Toen ik naar Nederland kwam – ik was 10 – was Nederland een geweldig land waar iedereen iets van zijn leven kon maken. Nu is dat niet meer vanzelfsprekend. Hele groepen mensen worden weggezet, gediscrimineerd, nageroepen op straat. Ik vind dat mijn vrijheid me verplicht om de vrijheid van anderen te verdedigen, om op te komen voor anderen. Het is niet de reden dat ik de politiek in ging, maar ik beschouw het wel als een van mijn belangrijkste opdrachten.”

Op de vraag of Marcouch zich kon vinden in de uitspraak van Ahmed Aboutaleb na de aanslag op Charlie Hebdo (‘Rot toch op!) antwoordde hij stellig: “Aboutaleb verwoordde precies wat ik ook voelde. Als je het zo moeilijk vindt om in een vrije wereld te leven, pleur dan op! Als je op een feestje bent waar andere mensen plezier hebben en je kunt niet delen in het plezier, vergal het dan niet voor andere mensen, maar ga weg”.

Daarna mochten leerlingen in de zaal vragen stellen. “U bent islamitisch, maar komt ook op voor homo’s. Levert dat geen spanning op?” luidde de vraag van een leerling. “Ik ben Moslim, en mijn geloof heeft me altijd geleerd barmhartig te zijn en andere mensen niet te veroordelen,” aldus Marcouch. “Ik zal niet zeggen dat het nooit problemen op heeft geleverd. Mijn familie vroeg zich bijvoorbeeld af waarom ik juist degene moest zijn die zo nodig moest opkomen voor homorechten. Maar ik vond juist dat ik het moest zijn. Soms roept iemand op straat tegen me ‘He Marcouch, homo!’. Dan denk ik: dan is de boodschap in ieder geval aangekomen.”

Een andere vraag luidde welke maatregelen we kunnen nemen tegen radicalisme. “Opvoeden, opvoeden, opvoeden”, antwoordt Marcouch. “En erover praten op school, eigenlijk zoals we nu doen. Pas als de zaak uit de hand loopt moeten we hard optreden. Maar ik ben ervan overtuigd dat we met een goede opvoeding en een open discussie heel ver kunnen komen.”

“Bent u bang voor een aanslag hier in Nederland?”, vroeg een leerling. “Ik ben niet bang, maar wel bezorgd,” antwoordde Marcouch. “En dan niet zozeer bezorgd over een mogelijke aanslag, maar meer over het klimaat. De beelden die nu onze huiskamers binnenkomen zorgen voor een verkeerd, geweldadig beeld van de Islam. Dat zorgt voor een geweldadige reactie: extreemrechtse uitingen op social media, moskeeen die beklad worden. Daar moeten we keihard tegen optreden, want haat en discriminatie leiden tot niets.”

De bijeenkomst eindigde met een tweetal stellingen die waren bedacht door de bekende debatclub van het Dalton College (ze eindigden vorig jaar op de 2e plek bij het Jongerenlagerhuis). De leerlingen waren het er bijna allemaal over eens dat een politicus alles moet kunnen zeggen wat hij vindt. Ook als dit beledigende dingen zijn. “Dan weten we tenminste wat er leeft in de samenleving”, aldus een leerlinge.

Over het nut van een verplichte inburgeringscursus voor niet-Westerse allochtonen waren de meningen verdeeld. “Van mij hoeven ze niet perse tompoucen te eten,” vond de ene leerling. “Ze moeten de taal leren, anders kunnen ze nooit vrienden maken en een baan vinden”, aldus de ander. Marcouch beaamde dat: “Kijk nou hoe wij hier zitten, hoe wij met elkaar discussieren. Dat is heel erg belangrijk, maar dat kan niet als je de taal niet kent.”

Ahmed in debat

Ahmed met leerlingen